De koning sterft | naar Eugène Ionesco | regie Franz Marijnen

Se mourir (literair): op het punt staan te sterven, op sterven liggen, zieltogen

Franz Marijnen regisseert De koning sterft, gebaseerd op Le Roi se meurt van Eugène Ionesco. Ionesco werd naast Samuel Beckett beschouwd als de vaandeldrager van het absurd theater, dat volgens theatertheoreticus Martin Esslin als volgt gedefinieerd wordt: 'absurd theater heeft ervan afgezien te filosoferen over de absurditeit van het menselijk bestaan, het toont die in levende lijve. Toneelliefhebbers die een boeiend verhaal, een haarscherpe karaktertekening of vinnige dialogen verwachten, komen meestal bedrogen uit bij absurd toneel. De aanhangers ervan vinden het een gevoelige weerspiegeling van de angsten, de emoties en het denken van onze tijd.'

Het verhaal laat zich samenvatten als een tragische farce over vergankelijkheid en sterven. Tijdens het ontbijt delen koningin Marguerite, de eerste echtgenote van de koning (Chris Boni) en de dokter (Nolle Versyp, tevens ook chirurg, beul, bacterioloog en astroloog) aan de koning (Jef Demedts) mee dat hij gaat sterven. De personages bevinden zich in een universum van verval, bepaald door ongeloof en overreding, medelijden en cynisme, verzet en opflakkeringen van de levenswil, rituelen en toebereidselen. Aan het eind van de voorstelling sterft de koning.
Nadat Marijnen in 1970 al het thema had verkend tijdens de NTG-workshop/productie De Menninas, creëert hij in 1984 het echte stuk in een decor van Santiago del Corral. Uit het statische scènebeeld spreekt de geslotenheid van 's konings wereld: de acteurs zijn gedurende de hele voorstelling op de scène aanwezig, tot ze op het einde de koning alleen achterlaten. De koning sterft alleen.

Marijnen in een interview met Roger Arteel voor Knack: 'De geschiedenis van het toneel is gebaseerd op stervende koningen. We geven ze valhoogte en we laten ze neerploffen. En in de zaal kijken we met cynisch genoegen naar de val van liefst mensen die boven ons staan. (…) De koning sterft is een allegorie, één grote metafoor. De koning staat voor de mens, de mens als zijn eigen koning. Hij staat tegelijkertijd voor iemand die makkelijker herkenbaar is omdat we hem niet in een indrukwekkende glorieuze entourage plaatsen, maar duidelijk proberen te maken dat het in dit geval over niet zomaar een koning, maar over ons gaat. Je zit niet te kijken naar het aftakelingsproces van een door Shakespeare of door een Grieks auteur benoemde koning, maar naar iemand die heel veel gelijkenissen vertoont met diegenen die in de zaal zitten.'